het is denk ik belangrijk om hier onderscheid te maken tussen 1) een concrete gebeurtenis met een specifieke aanleiding en 2) een langduriger proces van paradigmaverandering dat zich min of meer op de achtergrond voltrekt. In deze discussie respectievelijk het isometrisch zingen in de Nederlandse kerken en de veranderingen in de muziekesthetiek die de overgang van de renaissance naar de barok met zich meebracht. Als je probeert in enkele zinnen de muziekesthetiek van een periode die meer dan honderd jaar duurde te karakteriseren, begeef je je op zeer glad ijs, en ontkom je niet aan eenzijdigheid en ongenuanceerdheid. Bovendien zijn beweringen over dit soort zaken *onze* interpretaties van de gebeurtenissen in het verleden, die over honderd jaar ongetwijfeld weer anders zullen zijn. Het lijkt me dan ook niet vruchtbaar om het fenomeen van het isometrisch psalmenzingen in de protestantse kerken van Nederland vanuit een zo breed esthetisch perspectief te bezien.
Dat de psalmmelodieën in Geneve tijdens de aanwezigheid van Calvijn vlot gezongen zijn, is zeer aannemelijk. Calvijn gebruikte een kinderkoor om de gemeente de melodieën aan te leren. Probeer je een kinderkoor voor te stellen dat met een tempo van ongeveer één noot per seconde (het tempo waarin waarschijnlijk in het zeventiende-eeuwse Nederland gezongen werd), zonder begeleiding van een orgel, een psalm zingt. Lijkt mij niet voor de hand liggend. Bovendien werden in de diensten in Geneve hele psalmen of samenhangende gedeelten uit psalmen gezongen, in totaal in één dienst 16 tot 20 verzen. Als je zes verzen achter elkaar moet zingen, is het ook niet voor de hand liggend om dat zeer langzaam te doen. Het is dus pas later (=rond 1600?) “misgegaan”.
Het is denk ik ook belangrijk om te realiseren dat de gemeentezang een aktiviteit van muzikale leken is. Misschien is dit wel de belangrijkste oorzaak van het ontstaan van het isometrisch psalmenzingen. Door gebrek aan instrumentale begeleiding (gebruik van het orgel was verboden), en door het feit dat de meeste kerkgangers niet konden lezen, moet het heel moeilijk geweest zijn de gemeenten de melodieën en de teksten aan te leren. Zeker doordat de tekst van Datheen ritmisch gezien niet op de melodieën paste. Dat het inderdaad niet lukte bewijst een opmerking van Constantijn Huygens (1641): “De toonen luyden dwars onder een, als gevogelte van verscheidenen becken. De maten strijden, als putemmers, d'een dalende soo veel d'ander rijst. Daer wert om't seerste uytgekreten, als of 't een sake van overstemminge waere.” Kortom: chaos! Het behalen van een bepaald muzikaal peil was waarschijnlijk niet eens een doelstelling. Dit maakt dat vergelijkingen met de vermeende isometriek van bijv. Bach mank gaan. Het waren geen esthetische overwegingen waardoor men isometrisch psalmen ging zingen. Het was eerder een gevolg van praktische omstandigheden.
Peter van Kranenburg
bronnen:
* Rasch, R., “Muziek in de Republiek”, Utrecht, 2001.
* Brienen, T., “De liturgie bij Johannes Calvijn”, Kampen, 1987.