Schnitgerorgel Der Aa-kerk

  • k.a. pollema

    Het orgel in de Groningse Der Aa-kerk wordt tot ver over de landsgrenzen geroemd om zijn fraaie klank. Arp Schnitger bouwde het instrument in 1702. In 1857 volgde er een grondige verbouwing door Petrus van Oeckelen. Die vernieuwde tal van onderdelen, waaronder de windladen en de klavieren. Het oude pijpwerk bleef echter grotendeels behouden. Van Oeckelen vulde dat aan met pijpen van eigen makelij, met als resultaat een orgel waarvan de klank weergaloos is gebleven.

    In het begin van de negentiger jaren werd besloten tot restauratie over te gaan. Onderzoek wees echter uit dat de verbouwing door Van Oeckelen van nadeel is geweest op de stevigheid van de algehele constructie. Al snel kwamen de orgeladviseurs met het plan voor de dag om de wijzigingen van Van Oeckelen ongedaan te maken zodat de oorspronkelijke aanleg nagebootst zou kunnen worden. Antieke orgelonderdelen van bijna 150 jaar oud moeten dan het veld ruimen.

    In plaats van de afgesproken restauratie wenst men dus over te gaan op een nieuwbouwproject, onder gebruikmaking van het resterende pijpwerk van Schnitger, dat dan met nieuw gecompleteerd gaat worden. Een onzeker avontuur. Wie garandeert mij dat de kwaliteit van Van Oeckelen, laat staan die van Schnitger geëvenaard zal worden? En het lijkt mij sterk dat voor de geconstateerde constructiegebreken ook niet de een of andere oplossing te bedenken valt. Men staat voor een dilemma: een Schnitger-Van Oeckelen-, of een Schnitger-Reilorgel? In het laatste geval wordt het patina van de laatste 150 jaar orgelhistorie spoorloos uitgewist…

  • R. Peters

    Interessante kwestie.

    Ik dacht eigenlijk dat orgeladviseurs de laatste jaren hun afkeer van romantische toevoegingen en wijzigingen overwonnen hadden! Er heerst tegenwoordig meer de neiging tot het respecteren van de complete historie van een orgel, in plaats van het rücksichtlos teruggaan naar de “oorspronkelijke” staat (hetgeen meestal niet eens mogelijk blijkt).

    Ik ken het Groningse orgel helaas niet goed, en kan dus ook niet oordelen of de verbouwingen van Van Oekelen een werkelijke inbreuk op het karakter van het instrument zijn. De aantasting van de stevigheid van de constructie lijkt mij geen reden om alle wijzigingen van Van Oekelen ongedaan te maken, de constructie kan ook op andere manieren verstevigd worden.

    Als Van Oekelen alleen pijpen aangevuld heeft en geen Schnitger-pijpwerk geherintoneerd heeft, lijkt me niets aan de hand. Gewoon respecteren, die aanvullingen. Als er pijpwerk vervangen is, moet allereerst gekeken worden naar de kwaliteit van het nieuwe pijpwerk. Is die goed, dan volstaat wellicht een lichte herintonatie om het beter bij het oudere pijpwerk te laten passen.

    We moeten goed beseffen dat toekomstige generaties ons zullen afreken op de manier waarmee wij met onze orgels omgaan. Het lijkt mij waanzin om 150 jaar orgelhistorie van de tafel te vegen en met een houding van “WIJ hebben gelijk, niet de de mensen van 1850” aan zo'n project te beginnen.

    Er wordt nu al met afgrijzen gekeken naar restauratieprojecten van 1950-1970, toen neobarokke herintonaties aan de orde van de dag waren, ook weer met de intentie van “terug naar het origineel”. En wansmaak heeft niet opgehouden te bestaan in 1970! Wie een dermate ingrijpende ingreep pleegt op een historisch instrument, riskeert de hoon van de volgende generaties.

    Rob Peters

  • k.a. pollema

    En wat te denken van het orgel in de Pieterskerk van Leiden? Ook in dit geval heeft men ernaar gestreefd het instrument zoveel mogelijk naar de oorspronkelijke toestand terug te restaureren. Windladen, pijpwerk en klavieren van nota bene Lohman zijn ervoor opgeofferd. Het zal allemaal wel heel verantwoord zijn geweest, lees er de orgelmonografie van de Walburg Pers er maar op na. Maar wie de foto's daaruit, bijvoorbeeld foto's van de klaviatuur, vergelijkt met die uit T. Brouwers Sleutelstad-orgelstad (1979) zal toch wel even de wenkbrauwen fronsen. Niet alleen dat de sporen van latere kunsthistorische stijlperiodes zijn uitgewist, je mist bovendien de bekoring van de ouderdom. Wat je nu ziet is voor een groot deel imitatie. Terwijl volgens mij een restauratie zou moeten beginnen bij de liefde voor oude materialen. Lohman heeft het in Leiden dus niet gehaald. Sindsdien is het omtrent de klankkwaliteit van het Van Hagerbeerorgel ook opvallend stil gebleven.

  • Arian v.d. Mark

    Ik merk opnieuw dat hier wordt gereageerd terwijl men blijkbaar niet op de hoogte is van het totale plan.

    Het concept restauratieplan voorziet erin dat het van oeckelen werk wordt behouden, voor zover dat mogenlijk is. Dus niet alles wordt opgeruimd. Doordat de orgelkas een uityerst instabiele constructie heeft, wordt ook heel de mechaniek, speeltractuur en alles wat daarmee samenhangt uit z'n verband getrokken. Dit is ook de oorzaak van de huidige speelaard.

    Daarom moet de kas terug worden gebracht naar de oorspronkelijke situatie. Zo krijgt de kas weer de stevigheid die noodzakelijk is.

    Vanuit dit plan wordt gekeken en onderzocht welk gedeelte van het werk van Van Oeckelen behouden kan worden. Inderdaad, niet alles zal behouden kunnen worden. Toch denk ik dat het orgel een geode restauratie verdienst. Het huidige plan gaat uit van wederzijds respect voor zowel het werk van Schnitger als van Van Oeckelen.

    Dus zo dramatisch als werd gesteld is het nu ook weer niet.

    Arian v.d. Mark

  • k.a. pollema

    Zeg maar gerust dat in dat geval van het Van Oeckelen-concept - een diepe orgelkast en een breed uitwaaierende klank - geen sprake meer kan zijn. De gereconstrueerde ondiepe orgelkast zal geen plaats kunnen bieden aan de omvangrijke windladen van Van Oeckelen, dus ook niet aan het huidige registerbestand. Onontkoombaar wordt diens inbreng daarmee gemarginaliseerd en zal er een instrument tot stand komen met sterk gewijzigde klankeigenschappen. Voorts zal het nodig zijn dat de manuaalomvang wordt ingeperkt, wat weer gevolgen heeft voor de literatuurkeus. Dat Van Oeckelen tamelijk roekeloos de zaag heeft gehanteerd en zodoende de stijfheid van het meubel heeft aangetast lijkt wel vast te staan. Naar mijn idee heeft men echter niet aannemelijk kunnen maken dat er werkelijk geen mogelijkheden voorhanden zijn om de huidige situatie te consolideren.

  • Erwin Poppen

    Allen,

    Als inwoner van de stad Groningen gaat het der Aa-kerk orgel zeer aan het hart. Hoewel ik van binnen toch meer heb met de Martini, maar dat terzijde.

    De hele problematiek van de rest. van het Schnitger orgel is lastig, en ik ben het eens met mensen die zeggen dat meningen te snel gevormt worden zonder kennis van feiten. Doordat veel mensen vanuit de emotie (wat overigens begrijpelijk is) hebben gereageerd is de discussie in het verkeerde pad geschoten. In feite is er al sinds de 19e eeuw sprake van een combinatie-orgel. In die zin heeft het altijd gefunctioneerd en in die staat is het ook beroemd geworden (overigens speelt de akoustiek van de Aakerk daar minstens een even grote rol in). Het heeft mij tijdens concerten altijd blij verrast dat ik zowel Reinken, als Bach als moderne muziek te horen kreeg.

    Mijn historische hart zegt: reconstructie maken!! Maar dat is geen reeele optie. Net zo min dat je het Pieterskerkorgel in Leiden nu moeilijk een Hagerbeer orgel kunt noemen. Strikt genomen vind ik dat een orgel al na de eerste stembeurt door een ander niet meer de naam van de bouwer kan dragen

    (zwart wit gesteld). Een orgel groeit en neemt een vorm aan, die vorm moet je kunnen respecteren.

    Het gevaar in Groningen is nu dat de slechte constructieve staat van de kas, aanleiding is geworden voor een hernieuwde stijldiscussie. Kortom de discussie gaat volledig een andere kant op. Het is tijd om de feiten weer eens op een rij te zetten en dan te kijken wat te doen.

  • D.G. van Hees

    Zonder enige feitenkennis is het inderdaad moeilijk discussieren. Toch is het niet goed als het slechts aan een kleine groep orgelexperts voorbehouden is om te bepalen hoe een orgel gerestaureerd moet worden. Per slot van rekening wordt er gerestaureerd met belastinggeld dat door de gemeenschap is opgebracht. Daarom vind ik dat je gerust je stem mag laten horen als je het er niet mee eens bent, zelfs al doe je dat dat meer vanuit idealistische motieven dan op basis van feitenkennis. Per slot van rekening gaat het erom dat mensen aan het denken worden gezet.

  • A. Lukassen

    Jarenlang in Groningen gewoond hebbende ken ik het orgel van dichtbij. Ik heb er zelfs eens op mogen spelen, na de voorlopige her-opbouw door Reil na het gereedkomen van de kerkrestauratie. Wat mij opviel is het totaal andere karakter van dit orgel ten opzichte van haar concurrent, het orgel van de Groninger Martinikerk. En naar mijn mening is dat nou ook juist de kracht van dit orgel. In de stad Groningen zijn meerdere orgels van Schnitger en Hinsz te vinden. Maar zij staan allen in de schaduw van het magnifieke orgel van de Martini. Mocht men besluiten tot het reconstrueren van het orgel van de Der Aakerk naar een Schnitger-trant, dan denk ik dat we als resultaat wederom een “tweederangs-orgel” krijgen. Ik bedoel hiermee dat we juist de ontwikkelingsgeschiedenis van het Schnitger-Timpe-Van Oeckelen moeten benutten om het orgel een eigen plaats te geven en te laten behouden binnen de Groninger orgelkring. Anders komt het wederom in de schaduw van de Martini te staan. Persoonlijk pleit ik zelfs voor uitbreiding van de klavieromvang (die loopt nu slechts tot c"', wat vrij lastig is bij romantisch werk…) Dit laatste zal echter wel een niet-realiseerbaar iets blijken, zeker bij een restauratie. Er is immers al sprake van een inkrimping wegens constructieaanpassingen?

    Kortom: Huidige klankkleur behouden en niet terug-restaureren!

    Anton Lukassen, Rotterdam